donderdag 21 maart 2013

De bioscoop als ontwikkelingshulp ... ???


Een tijdje geleden vond in ‘Eastern Province’, het oostelijk deel van Zambia, een zeer bijzonder experiment plaats. Een Scandinavische ontwikkelingsorganisatie koos voor een radicaal andere benadering dan gewoonlijk bij het opzetten van een hulpproject. Men wilde, in alle oprechtheid, eens nagaan wat de bevolking zélf belangrijk vond. Dit wordt ook wel de ‘bottom-up’ methode genoemd, in tegenstelling tot de veelal gebruikte ‘top-down’ benadering. De mensen in het dorp kregen geen voorgekauwde lijst aangeboden, er werden open vragen gesteld. De uitkomst was verrassend: het allerliefst wilden de dorpelingen een bioscoop. Niet de standaard waterput (er was toch water?), geen latrines, de hygiëne was immers prima en ook geen dorpsvrachtwagen. Men had behoefte aan een oog op de buitenwereld, een plaats voor vermaak en afleiding.
Deze wens leidde tot verhitte discussies. Als de mensen nu echt een bioscoop willen, zorg je er als organisatie dan voor dat ‘ie er echt komt? Is dat ontwikkelingssamenwerking? En is dat wel te verkopen aan de geldschieters? De discussies brachten een belangrijk punt aan het licht. Ze maakten duidelijk dat wij (en met ons de Westerse ontwikkelingswerkers) meer dan we willen toegeven, voor anderen denken. En dat we er in dat denken ook behoorlijk naast kunnen zitten.

In 1994 ging ik voor het eerst naar Afrika. Met de ‘bekende’ televisiebeelden in het achterhoofd, ging ik mijn bijdrage leveren aan het westerse antwoord op armoede en andere ellende in de wereld. Ik kwam terecht in het noordelijk deel van Somalië, in de zelf benoemde republiek Somaliland als logisticus voor Artsen zonder Grenzen (AZG). Niet gehinderd door enige voorkennis anders dan een praktische geest en een korte training, zette ik mijn eerste stappen op het kronkelige pad van de hulpverlening. Woon- en werkomstandigheden waren primitief, een uitdaging. Om op niet al te onprettige wijze te overleven en zelfs om met het team een cholera epidemie onder controle te krijgen bleek het ‘boerenverstand’ een goede raadgever. Naar zou blijken vooral voor de korte termijn.
Veel van de verbeteringen aan ziekenhuizen en klinieken in Somalië werden tenietgedaan door opnieuw opgelaaide, gewelddadige conflicten. De Ruandese vluchtelingen in Zaïre bleken later massamoordenaars en in Soedan waren de vluchtelingen door de regering verplaatst en zat ons team vast in een provinciestadje.
En jammer genoeg, is dit niet beperkt tot die landen. Overal in Afrika vind je de restanten van ambitieuze hulpprojecten; een kerkhof van zware machines, roestend in de regen, grote waterbassins, bedoeld voor irrigatie, staan al jaren droog wegens gebrek aan onderhoud. Asfaltwegen lijken net gebombardeerd te zijn en ziekenhuizen verlenen zorg met een minimum aan mankracht en middelen.
Toch zijn er door die hulpverlening mensen van de dood gered. Noodhulp, zoals AZG biedt, levert concrete resultaten op: mensen blijven in leven en vinden, als het meezit, een plek om een nieuw bestaan op te bouwen. Bij langdurige, meer ‘structurele’ hulp, zijn de resultaten minder tastbaar. Soms omdat het moeilijker te meten is, tenzij er bijvoorbeeld een betonnen brug wordt gebouwd. Maar veel vaker omdat geboden assistentie niet op de bedoelde manier op de juiste plek terecht is gekomen.

Vooral in Sub-Sahara Afrika lijken de meeste pogingen tot structurele verbetering, gedoemd te mislukken. Ondanks de 500 miljard dollar die sinds 1960 op dit continent aan ontwikkelingshulp is besteed, zijn veel landen in die regio er nu slechter aan toe dan andere landen in welk deel van de wereld dan ook. Als de geboden hulp op de juiste plaatsen terecht was gekomen en de bedoelde economische en sociale gevolgen zou hebben gehad, dan had een inwoner van Zambia nu een jaarinkomen van ongeveer 20.000 dollar. Het gemiddelde ligt echter op nog geen 375 dollar per jaar[1]. Een schamel resultaat op een investering van meer dan 4,5 miljard dollar over de laatste twintig jaar. Veel landen zijn voor een belangrijk deel op hulp aangewezen om hun nationale begroting sluitend te krijgen. Neem de DR Kongo en Ethiopië,  21% van hun begroting wordt bijgelegd door het buitenland. Sierra Leone (47%) en Mozambique (60%) zijn de koplopers in deze vorm van afhankelijkheid. (% van het BNP in 2003)

Wat in theorie zo mooi had kunnen werken, ging in de praktijk vaak faliekant mis. Een belangrijke oorzaak hiervoor is dat ontwikkelings­hulp vooral óns idee is. Wij geven vooral hulp ter bevrediging van onze eigen behoeften. De openbare argumenten zijn voornamelijk emotioneel: ‘we kunnen ze niet laten sterven’ en ‘we hebben nog wat goed te maken’. De verzwegen argumenten zijn vooral economisch; veel ‘hulpgeld’ houdt organisaties en bedrijven in de Westerse wereld draaiende. Opheffen van deze hulp zal leiden tot verlies van omzet en banen in alle hulp biedende landen. Om een idee te geven: de Verenigde Naties hebben vele, uitgebreid bemande suborganisaties met kantoren in Europa (53) en de VS (30). In Afrika zijn er maar liefst vijf (sic).

Daarnaast zijn er duizenden Non Gouvernementele Organisaties (NGO’s) meestal met hoofdkantoren in de landen van herkomst. Ze zijn er van klein (een project in een land) tot groot (tot over de 100 projecten in even zovele landen). De bilaterale hulp (van land tot land) beslaat het besteden van belastinggeld inzake ontwikkelingshulp. We sturen onze eigen experts over zee en we kunnen onze landbouw­overschot­ten kwijt onder het motto van voedselhulp. En dan is er nog de spin-off voor de eigen industrie. Denk aan alle benodigde materialen; auto’s, tenten, dekens, computers enz. Er wordt graag en veel geholpen, zolang het ook maar een bijdrage levert aan onze eigen economie.
We willen te veel tegelijk. Al die aandachtsgebieden en invalshoeken. Nederland alleen heeft financiële relaties met ongeveer 35 landen. Een totaal van 3,8 miljard euro wordt besteed aan een tiental beleidsthema’s[2]. Om dat alles in al die verschillende landen tegelijk tot een goed einde te brengen is eigenlijk niet haalbaar.
Een ander bezwaar is dat geboden hulp vaak gebaseerd is op oppervlakkige kennis van een land; ontwikkelingswerkers, ambassademedewerkers en experts komen... en gaan na een tijd weer weg. Op die manier gaat veel kennis en ervaring (institutional memory) verloren. Heel wat menselijke crises zouden anders zijn gelopen als er dieper was ingegaan op ontwikkelingen in een land en als de opgedane kennis gebruikt zou zijn om situaties op waarde te schatten. De genocide in Ruanda in 1994 is hiervan een duidelijk voorbeeld. Maar ook de trage reactie op de gewelddadigheden in Darfoer, Soedan spreekt boekdelen.

Soms veroorzaakt hulp zelfs schade. Buitenlandse geldstromen hebben een aantoonbaar negatieve invloed op het heffen van belastingen in ontwikkelingslanden.
Maar ook de effecten van het ‘wegkopen’ van geschoolde mensen, worden zwaar onderschat. Iedere buitenlandse organisatie die een project in een Afrikaans land begint, gaat op zoek naar geschoolde krachten. Die worden vooral gevonden in de publieke sector. Hierdoor wordt het staatsapparaat (nog verder) uitgehold en zo zijn overheidstaken steeds moeilijker uit te voeren.
Daarnaast zien we ook een grotere interesse in landen die (op termijn) iets te bieden hebben. Waarom wel een enorm kostbare invasie in Irak, maar geen actieve rol van Westerse landen in Zimbabwe? Waarom moet de ene dictator verdwijnen en kan de andere rustig zijn gang blijven gaan? Ook Mugabe treedt mensen­rechten met voeten, boycot democratische ontwikkeling, laat mensen oppakken, martelen en vermoorden, hongert delen van zijn volk uit en laat alleen partijvriendjes delen in veroverde rijkdommen. Oh, ja, Zimbabwe heeft geen olie...

Ook in ontvangende landen gaat er veel mis. Als je salaris zo laag is dat het de basale levensbehoeften die bij jouw functie horen niet dekt, ben je gedwongen dat elders aan te vullen. Daarom tiert corruptie er welig.
De Afrikaanse Unie schat dat er hierdoor jaarlijks een kleine 150 miljard dollar uit het officiële geldcircuit verdwijnt. Een schrikbarend hoog bedrag. Grote delen van dit geld worden bovendien niet teruggeploegd in de Afrikaanse samenleving, maar weggesluisd via het internationale bankwezen, niet in de laatste plaats naar Westerse banken.
Steeds vaker valt er ook een ‘het komt wel goed’ mentaliteit waar te nemen. Als er oogsten mislukken, wordt dat niet meer als een (levensbedreigende) ramp gezien. Óf de regering schiet te hulp, of buitenlandse donoren grijpen in. Als je maar lang genoeg wacht en de juiste klokken weet te luiden. Deze bewust gekozen vorm van afhankelijkheid uit zich onder meer in (arbeids-)apathie en is funest voor de mogelijke ontwikkeling van welk land dan ook. En het bestaat al heel lang, getuige een opmerking van een boer in de jaren zestig in toen nog Boven-Volta (nu Burkina Faso):“C’est ou bien la pluie qui vient, ou bien l’Unicef.” (Of er komt regen, en anders komt Unicef.)

Essentie van ‘Een op Een’
Met alle mislukkingen en uitvoeringsproblemen in het achterhoofd, is het wellicht tijd voor een rigoureus nieuwe aanpak. Een eerste aanzet:
1.      Een geïndustrialiseerd, welvarend land ‘adopteert’ één land, naar draagkracht van het donerende land (gemeten in een vast percentage van het BNP dat beschikbaar is voor assistentie – 0,7 % van het BNP zoals overeengekomen in Monterrey, Mexico in 2002.)
2.      Het donorland verplicht zich per overeenkomst tot dekking van álle voorkomende noodzaken en mogelijkheden tot verbetering van de levensomstandigheden van de gehele bevolking in het ontvangende land (voeding, huisvesting,  hygiëne en medische faciliteiten, scholing, (toegang tot de) arbeidsmarkt, het actieve stimuleren van economische processen (toegang tot markten), training van bestuurders enz. Dit voor een vastgestelde periode van minimaal x jaar. Het valt te overwegen om ook  militaire vredes- en veiligheidstaken hieronder te laten vallen.
3.      Assistentie wordt uitsluitend in gang gezet op basis van een concreet verzoek uit het ontvangende land. Niet alleen regeringen hebben die mogelijkheid, ook groeperingen, organisaties, coöperaties van boeren, zelfs individuen moeten voorstellen kunnen doen bij (een toegankelijke vertegenwoordiging van) het donorland
4.      Het donorland creëert laagdrempelige hulpkantoren in het ontvangende land, los van ambassades, die tot taak hebben projectaanvragen te onderzoeken op haalbaarheid en mate van gewenstheid (lokaal draagvlak). Daarnaast spelen ze een actieve rol in het informeren en stimuleren van het maatschappelijk circuit.
5.      Uitvoerders van overeengekomen projecten worden gezamenlijk gecontracteerd en hoeven niet persé uit het donorland te komen. Dit geeft zowel donor als ontvanger de gelegenheid controle uit te oefenen over de uitvoering van het project.
6.      Ontvangende landen verplichten zich volledige openheid van zaken te geven over de besteding van ontvangen gelden en diensten (onafhankelijke accountants en ervaren deskundigen controleren en evalueren van twee kanten). In bepaalde gevallen kan het donorland betalen in termijnen. Als een fase zichtbaar is afgerond en gecontroleerd, volgt de bijdrage voor het volgende deel.
7.      Het donorland kan voorwaarden stellen die een groter, algemeen menselijk, belang dienen. Te denken valt aan het actief uitdragen van de Rechten van de Mens, zoals vastgelegd in de Declaration of Human Rights. Het donorland kan zich het recht voorbehouden assistentie op te schorten of te stoppen indien dit streven door het ontvangende land niet wordt nagekomen of wordt tegengewerkt.
8.      Alle begrote gelden van het donorland die niet door het ontvangende land zijn benut, worden automatisch doorgesluisd naar een (nog op te richten) centraal fonds onder beheer van de VN dat deze gelden aanwendt voor noodhulp via daarin gespecialiseerde organisaties (bestrijding van de gevolgen van rampen is werk voor vakmensen).
9.      Handel is handel en assistentie is assistentie: het nastreven van economische belangen van het donorland dient op transparante wijze te worden gescheiden van de assistentie aan de bevolking van een ontvangend land. Hier ligt een weg open voor het bedrijfsleven, daar moeten regeringen zich niet direct mee bemoeien.
10.   Het algemene streven blijft bestrijding van armoede door economische groei. Maar er zal snel gezocht moeten worden naar substantiële verhoging van inkomsten van lokale ‘uitvoerders’. Dit om de noodzaak van het aanvullen van inkomen door machtsmisbruik en corruptie tegen te gaan.

Het besef dat het roer ‘om moet’ begint ook elders door te dringen. In maart vorig jaar ondertekenden zo’n zeventig landen de ‘Paris Declaration on Aid Effectiveness’. Een intentieverklaring ter verbetering van de huidige, chaotische situatie. Hiermee wil men problemen in de hulp als versnippering, inefficiëntie, oncontroleerbaarheid en corruptie, gaan aanpakken. Een goed begin, maar er is nog een lange weg te gaan. Er zitten veel haken en ogen aan deze complexe materie. De voorgestelde plannen en maatregelen zijn ook nauwelijks met zoveel landen tegelijk uit te voeren of te controleren. En eigenlijk gaat dit nobele streven ook niet ver genoeg. Het is meer bijsturen dan een andere koers gaan varen.

De bioscoop is er dan ook niet gekomen, tot grote teleurstelling van velen. Uiteindelijk bleken doelstellingen van donoren en het ‘regionale strategische ontwikkelingsplan’ en daarmee ‘geassocieerde operationele raamwerken’ niet in staat deze wens van de bevolking om te zetten in realiteit. Het worden gewoon weer waterputten en latrines.


[1] Bron: UNDP, Human Development Report, 2004.
[2] Bron: Internationale Samenwerking, uitgave van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, oktober 2004.

maandag 25 februari 2013

Ramp? Zalig!


Nederland heeft een lange traditie in het helpen bij rampen elders in de wereld. Aardbevingen in Groningen vallen daar niet onder. Maar ook als er geen directe rampen aan te wijzen zijn, wordt er geld ingezameld. Onze nationale hulp-verslaving kent als jaarlijks hoogtepunt het 'serious request'-circus van 3FM. Een  groot benefietfestijn; artiesten treden belangeloos op, coryfeeën wijzen op de noodzaak en halen deskundigen voor de camera, tonen schokkende beelden en doen een direct appél op het schuldgevoel van de Nederlander: Trek je portemonnee en geef, geef gul! Deze mensen verdienen beter! Dus maak royaal over , wij regelen de rest, met úw geld… goed hè?
En verdomd, we doen er tijdens die koude dagen rond de kerst allemaal aan mee. En dat is fantastisch! Dat zouden we iedere week moeten doen, want met een dergelijke actie helpen we vooral onze eigen economie. Nederlandse bedrijven en organisaties wrijven in hun handen: Noodhulp? Aan de slag! Kunnen we ons slappe jaar nog een beetje goed maken.
Oké, de een zijn nood is de ander zijn brood. Maar leg dat dan ook eens uit aan de gulle gevers! Een korte schets.

Bij elke ramp waarbij mensen hun gewone leven niet kunnen voortzetten, spelen de eerste levensbehoeften een cruciale rol: drinkwater, voedsel, medische zorg en een nieuw dak boven je hoofd. Al die zaken kun je na (bijvoorbeeld) een aardbeving niet of nauwelijks meer krijgen in het land zelf. Ze worden daarom geproduceerd in het Westen, ingevlogen samen met buitenlandse hulpverleners en daarna naar beste kunnen verdeeld onder de noodlijdende bevolking. Maar de kassa rinkelt vooral in de “gevende” landen en nauwelijks in de getroffen gebieden. Ik denk dat het anders kan en móet.
Hulp bestaat uit verschillende componenten. bij noodhulp spelen er twee de hoofdrol: de materialen die nodig zijn voor adequate hulpverlening en de mensen die er (tijdelijk) bij assisteren.
Waar haal je voedsel en water vandaan? Uit de regio! Die is dichterbij dan Europa of de VS en voedselprijzen zijn daar over het algemeen hetzelfde of lager (maar hoe komen we dan van de Westerse overschotten af?). Water kan ter plekke geproduceerd worden met mobiele waterzuiveringsinstallaties, er is geen noodzaak voor bronwater in plastic flessen. Medicijnen? Hoe dichterbij hoe beter. Niet alleen vanwege transport of kosten, maar ook omdat ziektes regionaal bepaald zijn en je vaker de adequate middelen in de buurt kunt vinden. Het dak boven je hoofd? Wordt het geïmporteerd en peperduur  Deens plastic van de UNHCR of gaan we ploegen plaatselijk betalen voor lokale alternatieven? Er zijn mogelijkheden te over…

Maar de helpende hand kiest vaak voor zichzelf. Ontwikkelingshulp is ‘big business’. Al die “samenwerkende hulporganisaties”, tijdelijk schuilend onder giro 555, zijn daarna weer elkaars concurrenten en praten alleen met elkaar omdat het meer geld oplevert. Er gebeurt weer iets waar ze van opleven en waarvoor ze met de beste bedoelingen alles mobiliseren.

Effectief? Ondersteunde medische teams kunnen op korte termijn levens redden. Noodhulp professionals hebben de ervaring om in korte tijd lokale mensen te trainen en in te schakelen bij verschillende vormen van hulpverlening. Uitstekend! Maar hou die goedwillende onervaren vrijwilligers thuis! Ze weten de weg niet, kennen de mensen niet, spreken vaak de taal niet en hebben onvoldoende of een verkeerde soort ervaring.
Noodhulp moet snel en effectief zijn en daarom professioneel worden uitgevoerd. Met materiaal, voedsel, maar zeker ook met kennis en ondersteuning uit de regio. 
De meeste rampen zijn vooralsnog buitenkansjes voor Westerse industrieën en organisaties. Dat moét anders kunnen in onze geglobaliseerde wereld.

Voldoet niet


Ooit hadden woorden een herkenbare betekenis, terug te herleiden naar het Grieks of Latijn. Daar was wel wat voor te zeggen, ook al kende je het woord niet in zijn geheel, met de onderdelen kon je de betekenis grotendeels achterhalen.
An-alfabeet betekent dat je het alfabet niet machtig bent. Nu zijn mensen, maar zeker ook docenten digibeet. Maar wat is een digi? En hoe pak je die beetLetterlijk genomen zou een digi-taal geschoolde bèta uitstekend met een computer overweg moeten kunnen. Het woord digibeet bekt lekker, maar dekt de lading niet.

Docenten die niet al te veel kaas hebben gegeten van het gebruik van computers in een schoolomgeving,  zouden volgens pseudo- (ook wel semi-) klassieke principes ook a(n)- (niet) qwerty (zie toetsenbord) genoemd kunnen worden. 
Deze anqwerty’s doen er goed aan de gadget- en elektronicafora op internet (via het scherm) te volgen. Daar valt te lezen en te zien wat de jeugd met al die hebbedingetjes kan en dus waar je in de klas op moet letten. 

Maar helaas is deze term niet wereldwijd toepasbaar: Fransen gebruiken een azerty-toetsenbord, Oost-Europa een quertzbord en Rusland legt de vingers op het jcuken-клавиатура. Er is natuurlijk ook een f-keyboard: in Turkije. Daar is qwerty vervangen door fgǧiod en dan laten we Azië nog buiten beschouwing.


Zijn er andere mogelijkheden? Scherm- of toets-o-foob? Zit iets te veel angst in. Maar de jeugd is wel te kwalificeren als 'mobilofiel'. En demobiliseren zou ook kunnen staan voor het afpakken van mobieltjes bij oneigenlijk gebruik. Misschien moeten we het zoeken in het bekende, en behoorlijk internationale idee rond dys- (beperkt) lexie (van lexus: woord). Dys-compu-lexie valt te herleiden tot slecht computers kunnen lezen. Maar het gaat om het geheel van onbegrepen elektronica: dyslectronie? 
Ik hoop op een beter passend woord voor de ontoereikende voeling met onze 'kennismaatschappij'. Suggesties welkom!

dinsdag 29 januari 2013

Verhaal over donorschap en het gedoe er omheen


MC WISHkid

Ik was een jaar of dertien en het leek me een geweldig en spannend idee: dat je mensen gelukkig kon maken door je zaad beschikbaar te stellen. Nog steeds vind ik het een kleine moeite voor, als alles goed gaat, een groot plezier. Maar ik meldde me niet aan bij de spermabank en de lozingen haalden nimmer het loket. Het is er in al die jaren gewoon niet van gekomen.
Tot op een goede dag niet al te lang geleden. Mijn vrouw belde me over wat logistieke gezinsdingetjes. Vlak voor ze leek te gaan ophangen vroeg ze plotseling: ‘Eh, denk je dat Franka en Maartje jou mogen benaderen met hun kinderwens?’
Mijn ‘ehhh’ duurde iets langer. Daarna viel er een ongewone stilte.
‘Ja natuurlijk, mmm, maar ik vind het ook belangrijk te weten hoe jij erover denkt’.
‘Ik heb gezegd dat ze je maar even moeten mailen voor een afspraak’.
Fijn zo’n vrouw die meedenkt!

Twee weken later was ik met drie dames in gesprek was over nog meer kinderen. Ik heb er vier en ben opgelucht net uit ‘de luiers’ en de gebroken nachten te zijn. F is een jongere vriendin van mijn vrouw, bijna 36 en ook bij haar was er op die leeftijd het een en ander gaan kriebelen. Haar vriendin M is iets jonger en heeft daardoor iets minder haast. Ze wilden vooral samen gaan moederen en elkaar bij de zwangerschappen ondersteunen.
Mijn eerste doel was zo snel mogelijk uit te vinden of ze een stabiele relatie hadden en of ze ‘goede moeders’ zouden zijn; ze gingen tenslotte met mijn zaad aan de slag! Dat er al vele miljoenen van mijn ‘kikkervisjes’ een roemloze dood zijn gestorven, deed even niet ter zake. Maar als er één van de mijne ‘n bekende eicel tegen het lijf loopt en er iets moois uit groeit, verdient ‘ie wel een stabiele omgeving met liefhebbende ouders, zeker ook omdat ik zelf dan niet meer anoniem ben.

Ik had voor mezelf een vragenlijst opgesteld om snel wat inzicht in de dames te krijgen. 65 vragen uiteenlopend van hoe gezond ze aten via medicijngebruik en erfelijke ziektes tot wie de broek aan had in hun relatie… niets dan het beste voor mijn zaad. Ook de dames zaten vol met vragen, en twee uur later wist ik meer van hen dan van m’n eigen kinderen, en zij van mij. Maar al die tijd was onduidelijk gebleven hoe de overdracht van “het spul” plaats zou vinden. Moest ik op het getemperatuurde moment suprême op de fiets springen om lokaal te lozen? Moest ik het thuis doen en met een non-plastic potje onder de oksel dwars door de stad racen? Het zou toch niet zo zijn dat ik vleselijk zou insemineren? Er waren vast andere opties!

En zo leerde ik over MC WISHkid. Is het ‘m – c’ zoals in McDonalds, vroeg ik in al mijn onschuld? Nee! MC bleek te staan voor ‘medisch centrum’. Dit ondanks de ligging op een industrieterrein aan de snelweg. Ik zou me melden bij MC WISHkid voor de nodige tests en als alles medisch in orde was, mocht ik doneren. Mijn zaad werd dan opgeslagen bij min 196º c, mega cool dus! Bij voldoende hoeveelheid (volume) én genoeg actieve cellen zou het hele zaakje een maand later, weer op kamertemperatuur gebracht, kunnen worden geïnsemineerd. Easy. Overigens kost je dat als donor een slordige duizend euro, inclusief BTW. Een dubbele donatie dus, één ‘in kind’ zoals de Engelsen in natura noemen en een in euro’s. Maar de rekening was natuurlijk voor de dames. Als mijn kwak maar stijf bevroren in de kluizen van het MC WISHkid terecht zou komen…

‘Dan moeten we ook nog even kijken hoe alles juridisch moet worden vastgelegd’, was de laatste opmerking van de dames. ‘Ik stuur een modelcontractje op, dan kun je kijken wat je wel en niet wilt.’

Ja. Daar had ik ook al over nagedacht. Wat als zij er met mijn spul een ‘Downertje’ van zouden bakken? Moet ik me dan ook melden voor het voorlezen, de uurtjes gestolen kwaliteitstijd en kinderboerderijdienst? En als zij het arme kind af en toe (of zelfs iedere week) aframmelen, kan ik dan ingrijpen? Of, en dit is mijn ergste nachtmerrie: zij overlijden beiden bij een vliegtuigramp en mijn zaad blijft, op z’n Rubens in Tripoli, met stoel en al in een boom hangen en overleeft.
Gered van de dood; maar niet van de moeder van F die ze in een vlaag van misplaatste wiedergutmachung tot voogd hebben benoemd.
Dit document verdiende zorgvuldige bestudering. Misschien gevolgd door een paar telefoontjes met gescheiden, maar kinderrijke, advocaten die de volledige impact van het geheel konden uitleggen aan mij, de ervaren rukker, maar juridisch oh zo onnozele donateur.

Voor ik er erg in had, was ik Partij B: bereid om zonder dat daar enige geldelijke vergoeding tegenover stond aan partij A sperma te doneren ten behoeve van kunstmatige (zelf)inseminatie
Het door zelf-extractie verkregen product van partij B (moi) kreeg plots een hele wezenlijke toekomst door de (zelf-) inseminatie van partij A.
Juridische taal: ongetwijfeld koosjer en wellicht hier en daar ook nog halal maar wat een gedoe. Twee avonden later stond het helder op mijn netvlies. Ik zou als een bijtje wel het zaad mogen leveren, maar de bloemetjes niet mogen plukken. Ik mocht ze ook niet bemesten en al helemaal niet overpotten. Wilde ik daarvoor tekenen?

Bleek niet nodig. De dames vonden het juist leuk als ik betrokken zou zijn en blijven, als vaderfiguur op afstand, ik zou er niet zijn totdat de vrucht van onze overeenkomst zou begrijpen dat ik er wél was. Als het maar niet in conflict kwam met hun eindverantwoorde­lijkheid. Toen werd me ook duidelijk waarom dat was. Als donateur (gulle gever) heb je weinig rechten  want eens gegeven blijft gegeven; het moge duidelijk zijn dat er hier niet iets terug te vragen valt. Da’s best lastig. Maar als vrouwelijke partner van de bezwangerde partij moet je pas écht vechten voor je rechten.
De bezwangerde zaad­receptor is dan wel de enige en aantoonbaar echte moeder,  maar haar niet bezwangerde, vrouwelijke, notarieel of anderszins geregistreerde, directe en bekende partner mag het samen geconcipieerde kind niet erkennen. Zij moet adopteren! Koosjer? Halal? Wat een juridisch geneuzel!

Ik blijk in dit contract af te zien van alles waar ik als doorsnee vader aan gewend was geraakt. En dat voelt goed. We spreken we af dat partij A op een door hen uitgekozen moment duidelijk zal maken wie de vader van het kind is -moi- , wat mij van onschuldig betrokken donator (het tegenovergestelde van de terminator) in een keer een schuldige, want direct betrokkene, maakt. Maar dat duurt nog wel even.
Ik kijk niet uit naar het moment. Want hoewel ik mijn (deel van dit fantastische) kind natuurlijk geweldig vind, kan ik me zijn of haar future moment of frustration goed indenken.
‘Stormpje? Je hebt op school wel toch eens gezien dat er niet alleen mamma’s zijn?’
‘Ja mam.’
‘Er zijn ook pappa’s.’
‘Ja mam’.
‘Storm, jij hebt ook een pappa, want zonder pappa kunnen er geen kindjes zijn!’
‘Mam, een pappa is toch een man?’
‘Je begrijpt het…!!!’
‘Maar mam, wij hebben toch geen man? Wij hebben Maartje, maar dat is een vrouw…, toch?’
‘Goed gezien Storm, en jouw twee mamma’s hadden jou nooit gehad als er geen man was geweest, geen pappa.’
‘Maar waar is die dan mam? Pappa’s wonen toch bij hun kinderen?’
‘Vaak wel liefje, maar als je twee mamma’s hebt, is er geen plaats meer voor een pappa…, dat wordt een beetje vol. Waar zou hij moeten slapen?’
‘Ik snap er niks meer van mam, Oscars pappa slaapt toch ook bij z’n mamma? Waarom slaapt mijn pappa dan niet bij jullie?’
‘Da’s een beetje ingewikkeld knuf. In Nederland mag een pappa geen twee mamma’s hebben.’
‘Maar ik kom toch uit jouw sleufje? Jij bent toch mijn mamma? En Maartje is toch mijn pappa?’
‘Maar lieverd, Maartje is toch ook een meisje? En ik ook! Je pap is iemand anders, een man. Een leuke man, wil je weten wie het is?’
De stilte (na Storm) was oorverdovend.
‘Waarom dan? Jullie zorgen toch voor me?’

Deze variant op een mogelijke werkelijkheid bezorgde me slapeloze nachten. Dat doe je een kind toch niet aan! De hele basis van vertrouwen verdwijnt toch als er opeens nog iets blijkt te zijn met andere mensen die ook nog belangrijk worden gemaakt? Duidelijk niet mijn ding, maar het was dan ook niet mijn keuze… Mijn bijdrage was simpel. Ik kon vrienden helpen aan iets blijvenders dan een middagje samen barbecueën of een dagje shoppen. Daar is niets mis mee. Doneer of frustreer. Ik deed het eerste en heb het laatste ervaren.
____

‘MC KidWish, goedemorgen, hoe kan ik u helpen?’
Het voor de hand liggende antwoord, doe me een kindje of vier, hield ik voor me.
‘Ik zou graag een afspraak maken voor een intake.’
‘Eh, sorry, wilt u doneren of wilt u een kind? Het kan in uw geval allebei.’
[Ik had de doorbraak van mannelijke zwangerschap gemist! Of wacht, ik kon natuurlijk ook een probleem hebben en zaad nodig hebben…]
‘Eh… Neem me niet kwalijk, donor graag!’
‘Bent u algemeen donor of specifiek?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Is uw zaad bedoeld voor aan u bekende mensen met een kinderwens, of mag het in de centrale opslag?’
‘Nou, ik ben gevraagd door mevrouw F. en ik begrijp dat zij en haar partner al bij jullie bekend zijn.’
‘Oh ja, ik zie het. Ja neem me niet kwalijk, maar we hebben nog niet zo veel ervaring met persoonlijk geworven donoren.’
Het ijs was gebroken en de afspraak snel gemaakt, dinsdag zal ik door een ervaren verpleegkundige wegwijs worden gemaakt in de wereld van de geprofessionaliseerde kinderwens.

Ze heet Van der Kwaak, maar in de volksmond verdwijnt er al snel een ‘a’. Een dame met een behoorlijk chique uitstraling. Fraai gecoiffeerd, grijzend haar, een paar jaar ouder dan ikzelf, maar vooral een ‘alles begrijpende blik’. Ik kijk haar aan terwijl ik op haar aanwijzing plaats neem na drie kwartier gewacht te hebben op mijn afspraak van 2 uur.
‘Zo, meneer S., mag ik u bij uw voornaam noemen? Fijn, dat praat toch altijd net even makkelijker, vindt u niet?’
Ik knik beleefd.
‘U wilde doneren…?’
[Nee ik wil een kind maar weet niet hoe ik mezelf moet insemineren.]
‘Ja, ik ben ervoor gevraagd door een goede vriendin en ik vind het een eer om hieraan te mogen bijdragen.’
‘Heeft u wel stilgestaan bij de consequenties?’
‘U bedoelt dat er levende wezens van kunnen komen? Kinderen wellicht…’
Mijn ironische ondertoon was haar niet ontgaan. Haar blik veranderde niet, maar onder haar linkeroog meende ik een kleine zenuwtrek waar te nemen. Ze vervolgde op besliste toon.
‘Ja, en de gevolgen die dat heeft als u er weinig meer mee te maken krijgt?’
[Wow! Deze dame ging mij een heus doemscenario schetsen.]
‘Daar ben ik me van bewust mevrouw. Ik ben deze keer donor, geen ouder. Die rol is voor de dames en daar kan ik me volledig in vinden.’
‘U heeft al kinderen?’
‘Vier.’
‘Dat vind u genoeg?’
 Ik voelde een strikvraag.
‘Om zelf volledig voor te zorgen wel ja.’
‘Maar een kindje erbij aan de zijkant kan geen kwaad?’
Oei, ze was echt in de aanval. Ik gooide wat onwetendheid in de strijd.
‘Ik begrijp uw vraag misschien niet helemaal, maar nee… goede vrienden willen graag kinderen, ik kan ze daarbij helpen… ik zie geen zijkant en geen kwaad…’
‘Hebt u zich wel verdiept in de juridische consequenties van uw mogelijke daad?’
‘Waar doelt u precies op,  mevrouw Van der Kwak, eh … Kwaak?’
[Shit, dat grapje had niet mogen uitlekken.]
‘U beseft dat u volgens de Nederlandse wet niet anoniem kunt blijven?’
[Haar domheid begon me nu echt te irriteren.]
‘Oh? Dus als ik doneer weten de latere ouders me te vinden?’
‘Daar komt het op neer ja!’ sprak ze nu ook echt spinnig.
‘Ik denk dat we met het contract dat we hebben opgesteld, de lading uitstekend dekken.’
‘Heeft u dit wel bij de notaris laten passeren?’
‘Mevrouw Van der Kwaak. Waarom zit ik hier? Kunt u mij vertellen wat er van mij, als donor,  wordt verwacht?’
Het was een moment stil.
Toen begon ze haar reguliere praatje; veel ‘do’s en don’ts’:
-          Voor de eerste storting worden bloed en urine afgenomen en onderzocht.
-          Parallel hieraan heeft u een gesprek met onze psycholoog.
-          U krijgt per telefoon de testuitslag en kunt, na goedkeuring een eerste afspraak maken.
-          U dient zich op de afgesproken tijd te melden bij het lab, na u eerst aangekondigd te hebben bij de receptie.
-          Te laat komen leidt tot annulering van de afspraak. Dit in verband met het drukke schema.
-          U mag alleen ter plaatse, dus hier, inpandig bij MC KidWish, doneren.
-          Sperma van buiten meebrengen is niet toegestaan.
-          Het mag alleen worden opgevangen in door MC KidWish verstrekte containers (met deksel).
-          Voor de storting staan geriefelijke kamers tot uw beschikking, voorzien van HD-TV en BlueRay-speler.
-          Inleveren van de storting dient direct na afloop plaats te vinden en kan onder geen beding worden uitgesteld.

Het begon me allemaal een beetje te duizelen. Bloed- en urineonderzoek en dan ook nog praten met een psycholoog? Waar was dat in vredesnaam voor nodig, de wensouders hebben toch voor mij gekozen? Waarom moet MC KidWish daar nu nog weer over meedenken?
Maar mevrouw Van der Kwaak was onverbiddelijk. Ochtendurine had ik al braaf meegenomen in een potje en haar naald in mijn onderarm realiseerde mijn eerste donatie. En nou maar hopen dat ik in orde was. Bij de receptie maakte ik een afspraak met de psycholoog.

De psychologe, Mw. De Zielenaere,  bleek een chaotische vrouw met een Vlaams accent.
‘U heeft al eerder een gesprek gehad? Met wie? Zijn daar notities van?’ ging ze rap van start.
[Mevrouw, ú werkt hier toch?]
‘Mijn eerste intake was met mevrouw Van der Kwaak.’
‘Nee’, zei ze, haar lege A4 notitieblok nutteloos doorbladerend. ‘Ik heb geen file van u gekregen, en mevrouw Van der Kwaak werkt vandaag niet. Maar vertelt u eens …’
Ze stelde grotendeels dezelfde vragen als Mw. Kwakje. Ik deed mijn best beleefd te blijven.
‘Maar heeft u zich wel verdiept in de juridische consequenties van uw donatie?’
‘Ja mevrouw de psychologe! En mag ik nu een vraag stellen? Waarom heeft u zich zo slecht voorbereid? En kunt u mij uitleggen waarom ik hier zit? Moet mijn zaad soms nog een psychologische test doen? Wat willen jullie nou eigenlijk van me, zeg het maar!’
Nee, zo moest ik dat niet zien, zo was het allemaal niet bedoeld. Ik moest begrijpen dat het MC nog niet zo veel ervaring had met bij de recipiënt bekende donoren. Bovendien was ik geselecteerd voor de doctoraalstudie van Mw. De Zielenaere naar de afwijkende motivatie van dit type donor. Daar was nog nauwelijks onderzoek naar gedaan.
‘Maar u krijg van mij een gunstig advies hoor!’

Dit was vrijdag. Dinsdag zou ik in het team ‘besproken’ worden. Arts, psychologe, verpleegkundige, laborant en receptie, iedereen zou zijn zegje kunnen doen. En rond vieren zou ik worden gebeld met het oordeel. Zucht.
Inderdaad. Om 16.05 uur, vier dagen later, kwam de verlossende ‘akkoord’. Ik vroeg uit oprechte belangstelling of er veel discussie over  mijn geval was geweest, maar daarover mocht ze niets zeggen. ‘Maar medisch bent u helemaal in orde. We sturen u de papieren nog toe,’
‘En verder? Had mevrouw De Zielenaere geen bedenkingen?’
Uit haar zwijgen maakte ik op dat ik verder een hamerstuk was geweest. Mooi! Dan kon het echte werk beginnen, ik maakte meteen vier afspraken, elke keer een paar dagen ertussen zoals Van Der Kwaak had duidelijk gemaakt.

De nacht voor de eerste donatie kon ik de slaap maar moeilijk vatten. Oké, een donatie was nog geen kind, zelfs nog geen zwangerschap maar toch! Het was wel de eerste stap op weg naar een nieuwe boreling, van een andere vrouw waar ik verder nauwelijks iets mee te doen zou krijgen. Het was op slag duidelijk wat me er onbewust van had weerhouden. Het waren de jaren tussen droom en daad…

De route per auto kon ik dromen maar het sneeuwde in heel Nederland. Mijn vrouw was daarom met de auto weg en ik zou doorfietsen na mijn werk. Fietsen bleek een groot woord voor het ploeteren door forse hopen sneeuw en het balanceren op gladde, enkelsporige paadjes. Ik had genoeg tijd om er te komen, maar ergens in een nieuwbouwwijk, op een onbewaakt moment in de route, leek ik hopeloos te verdwalen. Geen mens op straat. Geen zon ter oriëntatie. Enkel zacht voorbij zoevende auto’s. Ik leek mijn eigen, verbaasde spermatozoïde op weg naar een wachtende eicel. “Doorzwemmen kerel!”

Ik zwom, werd drijfnat en bereikte druipend het MC kantoorpand en meldde me bij de receptie.
‘Komt u doneren?’ vroeg een jonge dame met vrolijke ogen vanachter haar computer.
‘Weet u waar het is?’
En met een ‘Wacht, ik loop wel even mee’, beantwoordde ze mijn opgetrokken wenkbrauwen.
Ze hield stil voor een deur met een belknopje ernaast.
‘U moet altijd even bellen want er kan iemand voor u zijn’, legde ze uit. ‘De mensen van het lab helpen u verder’.
Ze drukte op de bel. ‘Succes’, lachte ze en draaide zich om.
De deur ging open en een jonge dertiger met een vlasblond baardje en dito snor keek me vragend aan. Ik hoefde hier toch niet uit te leggen waarvoor ik kwam?
Zijn vraag bleek een andere: ‘Voor het eerst?’ Antwoorden was overbodig.
Een hele papierwinkel werd doorgenomen, legitimatie bleek verplicht. Vervolgens wees de vriendelijke baard mij op twee deuren met een rood lampje erboven.
‘Aan betekent …’. Ik knikte snel. Met het tweede ‘succes’ van de dag in mijn oren, opende ik voorzichtig de deur en schrok!
Het was enkel het licht dat vanzelf aanging; een Oostbloksoortige Tl-buis. Was dat om de klinische atmosfeer te bewaren? Deze plek was duidelijk niet bedoeld om pret te hebben. Er moest productie gedraaid worden! Vandaar natuurlijk ook het unanieme succes wensen.
Ik keek naar binnen en zag meteen de voorspelde HD-TV met bijbehorende beeld-electronica en duh-vuh-duh’s. Verder was er een evidente wastafel met spiegel [hé, op zo’n belangrijk moment moet je er wel een beetje uitzien], een forse doos AH tissues -gelukkig- en het pièce de résistance: het witte, kunstleren, van kontdeuk en kniebocht voorziene, zich over twee meter uitstrekkende ruk-ameublement. Ik was nu echt in verwarring: dit kamertje van vier bij anderhalve meter straalde vooral dubbelzinnigheid uit; luxe liggend rukken onder Russische lichtpijp. Al deze dingen voor die schamele centiliters potentieel leven, onzichtbaar krioelend in een non-plastic containertje (met deksel).

De hele gewaarwording duurde niet meer dan enkele seconden. Mijn eerste behoefte richtte zich op het keuren van de DVD’s. Na eerste schrik nu een echte schok: alleen maar homo-films! Snel deed ik de deur weer open, zag nu ook dat er een WC-slot op zat en keek hoopvol naar het lampje boven de tegenoverliggende deur. Ik had mazzel. Snel greep ik twee doosjes mee en zette de drie stappen naar de overkant. Juist op dat moment kwam er van om de hoek een donkerblonde dame in zicht die abrupt stil stond en me met opgetrokken wenkbrauwen aankeek. Deed ik iets raars? Of was ze hier nieuw? Ik zwaaide met de DVD’s en haalde nonchalant mijn schouders op. Ze zou vast begrijpen dat ik niet productief kon zijn met de getoonde films. Ik zette mijn beweging voort, trok de deur open -weer dat licht- en deed een wilde greep naar waar ik de films vermoedde. Met mijn nieuw verworven buit dook ik in een tegenovergestelde beweging het gat van de deur weer door, forceerde een knipoog naar de donkerblonde dame die daar nog steeds stokstijf ruimte opslokte, gooide mezelf door mijn ‘eigen’ deur en draaide deze met een klik en een zucht op slot.
Tot hier was alles gelukt, nu de eigenlijke opdracht nog. Ik zag de hoopvolle blik van F en M weer voor me toen ze op mijn échte antwoord op hun vraag wachtten. Ik zou ze ook nu niet teleurstellen!

Het filmaanbod viel me, voor een professioneel bedrijf in toegepaste onanie, wel wat tegen. Ik moest erkennen dat ik een wat specifiekere voorkeur heb dan de standaard big boobs & awsome asses. Maar ook standaardbloot maakt groot. Gelukkig werkte de afstandsbediening goed, want wat kan porno toch saai zijn. Ik had me lekker op het witlederen geval uitgestrekt, keek met een half oog naar de film op 4x de snelheid en maakt mijn gulp open. Als de seksfilm al enige invloed had, werd die snel teniet gedaan door een plotseling opgekomen vraag: hoeveel tijd had ik eigenlijk voor mijn donatie? Daar had niemand ook maar iets over gezegd. Wanneer zouden de eerste collega-rukkers op de deur gaan bonzen? Ik kon maar beter voortmaken. Het beproefde recept: stimulatie en concentratie, de masturbatie variant van een goed gebruik van lichaam en geest: Mens sauna in kopere cano … ach weet ik veel.

Ondanks jaren training en uitstekende vleselijke en motorische vaardigheden, wilde het hoogtepunt maar niet komen. Het opbouwen van de spanningsboog lukte nog wel, maar er kwam steeds iets tussen waar dat nu nét niet de bedoeling was - en ik heb het niet over de film -.
De minuscule rukruimte bleek gehorig. Maar waar dat in een bordeel kan bijdragen aan verhoging van spanning en genot, werkte het in deze kantooromgeving eerder als zaaddodend uitglijmiddel…
Net toen ik de spanningsboog zover gespannen had en het doel duidelijk in zicht was, drongen er ongewenst intieme kantoorkreten het kamertje binnen:
‘Trees! Neem je voor mij ook koffie mee?’
‘Had je dat niet effe eerder kunne zegge muts, ‘k heb de pot net leeggemaakt!’
Ook ik moest hierna ‘nieuwe zetten’, het vlaggenschip had de zeilen gestreken en was prematuur voor anker gegaan. Volgende keer oordopjes mee, dat was duidelijk. En niet te hopen dat het iedere keer zo’n heisa is, anders moet ik inkomensderving gaan claimen; er waren al 20 minuten verstreken. Ik gooide snel de tweede hetero DVD er in: ‘Mixed maidens vs. The Mighty Mouse’. Naast een pruttelend ‘Bravilor’ koffiezaatapparet begon mijn brein de impulsen voor een laatste aanvalsronde te geven, de software in virtuele paringsdans met de hardware. Alles ging goed deze keer. Bijna geroutineerd greep ik naar het potje op de wastafel en bracht het in positie, ja hoe moest dat eigenlijk? In mijn huidige positie zou ik het met mijn vrije hand ondersteboven boven het geschut moeten houden. De zwaartekracht zou dan zijn deel van de oogst opeisen. Shit, ik dacht weer over andere dingen na, kom op, concentratie. Stimulatietechnisch schakelde ik de DVD terug naar gewone snelheid. Het volume stond veel te hoog, het heftige hijgen en kreunen brak dwars door de dubbele gipsplaat zo de kantoortuin in. Normaal zou ik me daarvoor schamen, maar deze keer voelde het als zoete wraak.
‘Heb jij de notulen van gister gezien Marijke?’
Oh yeah, yes! Yes!’
‘Nog een koffietje Trees?’
‘Yesss, more! Ah! Nice!’
Ik probeerde te gaan zitten, maar door het lange, witlederen beenstuk, kwam de mast alleen maar verticaler te staan. Concentreren! In een ruk stond ik rechtop, gaf een laatste haal aan het roer, hield de container met trillende handen in positie …
Ik vermoed dat mijn oerkreet van opluchting en ontlading diverse telefoontjes onderbrak of een andere wending gaf.
Maar de combinatie van kreet en trilhand was minder geslaagd; de helft van de opbrengst belandde op mijn kleren. Snel bracht ik de nadruipende container in positie en voorzichtig duwend met twee vingers loodste ik de oogst in de schuur, gniffelend over het feit dat vingerafdrukken hier niet ter zake deden. Alhoewel? Zouden de bacteriën van mijn hand de kwaliteit van het semen kunnen beïnvloeden? Die gedachte bracht alles weer binnen proporties. Gebeurde dit alleen met mij, of hadden meer mensen deze ervaring gehad? Het kon me even niet meer schelen.
‘Meneer S. is alles in orde?’ klonk de stem van vlasbaard na een onhoorbaar klopje.
‘Ik wil u niet haasten maar…’
‘Twee seconden, ik kom…’
Ik hoorde hem wegschuifelen, zette alle apparatuur uit en sloot het potje af.
Schoorvoetend ging ik terug naar het lab, belde aan en zette het potje pontificaal op tafel.
Baardmans verscheen al snel.
‘Dit is uw zaad?’ vroeg hij zonder blikken of blozen. Ik had daar even niets meer aan toe te voegen.
‘Wilt u dan hier even tekenen?’

De volgende donaties liepen redelijk soepel. Ik ben zo vrij geweest een keer de regel van het inpandig doneren te negeren, alleen maar om te weten hoe het voelt met zo’n potje onder je arm (warm en ongemakkelijk). Er volgden na de stortingen nog meer medische onderzoeken en wat later mocht ik de dames melden dat mijn teerlingen geworpen waren.

SMS: ben zeker zes weken zwanger! Super blij, volgende week eerste echo. Slik braaf foliumzuur. Hou je op de hoogte! X Franka.